Psalms 89


Here van de hemelse legers,
gelukkig is hij die zijn vertrouwen op U stelt.

1

Een psalm van de Korachieten voor de koordirigent.

2
3 U bent altijd goed geweest voor uw land, Here.
U hebt het volk van Jakob uit de ellende gered.
4U hebt de zonden van het volk vergeven en bedekt.

5 U hebt uw verontwaardiging laten varen
en U afgekeerd van uw grote toorn.

6 Bevrijd ons nu weer, o God,
U bent onze verlosser.
Laat uw weerzin tegen ons varen.

7 Blijft U altijd tegen ons?
Geldt uw toorn ook voor alle komende geslachten?

8 Wilt U ons volk weer tot leven brengen,
zodat alle mensen over U kunnen juichen?

9 Och Here, laat uw goedheid en trouw toch zien,
verlos ons.

10 Ik wil luisteren naar wat de Here God zegt.
Hij spreekt over vrede tot de Israëlieten
en tot allen die bij hen horen.
Maar zijn oordeel wacht hun,
als zij zich weer van Hem afkeren.

11 Het is werkelijk waar dat Hij mensen bevrijdt
die ontzag voor Hem hebben.
Waar zij wonen, heerst vrede en geluk.

12 Daar komt men goedheid, liefde en trouw tegen.
Er heerst vrede omdat er rechtvaardig wordt geregeerd.

13 Uit de aarde komt trouw voort
en vanuit de hemel komt de rechtvaardigheid.

14 De Here geeft altijd het goede
en op onze akkers groeien de gewassen overvloedig.

15 De rechtvaardigheid gaat voor God uit.
Die bepaalt zijn weg.

16

Een gebed van David.

17 Buig U tot mij over, Here,
en geef mij antwoord.
Ik ben in grote moeilijkheden
en zeer te beklagen.

18 Bescherm mij,
ik heb immers diep ontzag voor U?
U bent mijn God.
Bevrijd uw dienaar
die zijn vertrouwen op U stelt.

19 Mijn God, geef mij uw genade.
De hele dag door roep ik naar U.

20 Geef mij uw vreugde, mijn God,
ik richt mij helemaal op U.

21 Here, U bent zo goed
en vergeeft graag.
Ieder die U aanroept,
mag zich koesteren in uw goedheid en liefde.

22 Here, luister toch naar mijn gebed,
neem mijn smeken ter harte.

23 In tijden van grote moeite en zorgen
roep ik naar U,
omdat U mij altijd antwoord geeft.

24 Geen van de afgoden
kan zich met U meten, Here.
Niemand kan uw werk evenaren.

25 Eenmaal zullen alle volken,
die allemaal door U zijn gemaakt,
naar U toekomen
en voor U neerknielen, Here.
Dan zullen zij allemaal
uw naam eren.

26 Want U bent een grote God
en U doet wonderen.
Alleen U, mijn God, kunt dat doen.

27 Here, leer mij hoe ik uw wil kan doen,
zodat ik oprecht zal leven.
Geef dat ik niet innerlijk verdeeld zal zijn,
maar alleen U zal dienen.

28 Here, mijn God,
ik wil U met mijn hele hart prijzen
en altijd alleen uw naam de eer geven.

29 U bewijst mij zoveel goedheid en liefde,
U hebt mij gered van de godverlatenheid.

30 Help mij, God,
want mijn tegenstanders keren zich tegen mij.
Misdadigers willen mij doden.
Aan U denken zij niet.

31 Here, U bent een God die genade geeft
en vol medelijden en liefde naar mij omziet.
Ook bent U heel geduldig
en toont mij uw liefde, goedheid en trouw.

32 Kom naar mij toe en geef mij uw genade.
Geef uw dienaar kracht
en bevrijd de zoon van uw dienares.

33 Laten mijn vijanden zien dat U mij helpt en redt.
Dan zullen zij zich schamen
omdat U, Here, mij hebt geholpen en getroost.

34

Een psalm van de Korachieten. Een lied.

Jeruzalem ligt op de heilige bergen.

35
36 De Here houdt van haar poorten,
meer dan van alle andere steden in het land Israël.

37 Stad van God!
Er zijn geweldige dingen over u te vertellen.

38 Wanneer Ik de namen noem
van Egypte, Babel, Filistea, Tyrus
of zelfs van Ethiopië,
is er altijd wel iemand die daar geboren is.

39 Maar van Jeruzalem zal worden gezegd
dat er velen geboren zijn.
God, de Allerhoogste, zal Zelf deze stad zegenen.

40 Wanneer de Here de volken registreert,
schrijft Hij erbij: ‘Dit volk is hier geboren.’

41 Tijdens hun feesten en onder het dansen
zingen zij: ‘Mijn hart ligt in Jeruzalem.’

42

Een psalm van de Korachieten voor de koordirigent. Te zingen bij ziekte en droefheid. Het leerzame gedicht werd gemaakt door de Ezrachiet Heman.

43
44 Here,
U bent de God die mij redt.
Dag en nacht roep ik U aan
en kom ik tot U.

45 Laat mijn gebed U toch bereiken,
luister toch naar mij!

46 Nog meer ziekten en tegenslagen kan ik niet verdragen.
Ik heb het gevoel dat ik ga sterven.

47 Men beschouwt mij als iemand die de dood nabij is,
alle kracht is uit mij geweken.

48 Eigenlijk hoor ik al bij de gestorvenen,
de mensen aan wie U niet meer denkt
en die door U zijn vergeten.

49 U hebt mij door de diepste diepte
en door de donkerste duisternis gevoerd.

50 U hebt Zich tegen mij gekeerd
en ik kan dat niet verdragen.
Ik heb het gevoel
alsof U mij tegen de grond hebt geslagen.

51 U hebt ervoor gezorgd dat mijn kennissen
mij niet meer willen zien en van mij gruwen.
Ik zie geen uitweg meer.

52 Ik weet niet meer waar ik het zoeken moet.
Dag in, dag uit bid ik tot U, Here.
Mijn handen strek ik naar U uit.
Copyright information for NldHTB